Praktijkvoorbeeld Beginnende Geletterdheid: objectivatie (groep 1/2)

Beschrijving onderwijssituatie

In de kring bij leerkracht Mariëlle mogen de kinderen iets vertellen over de winter. Tijdens het gesprek komen allerlei ‘winterwoorden’ aan bod. Mariëlle besteedt hierbij aandacht aan verschillende vormaspecten.

Kijkvragen

Fragment 1

1.    Zijn de kinderen betrokken bij deze activiteit? Waar zie je dat aan?

2.    Op welke manier verdeelt deze leerling de woorden in klankgroepen? Wat doet/zegt ze?

Fragment 2

  1. Wat vraagt juf Mariëlle van de leerling? En hoe reageert deze?

Fragment 3

  1. Wat zegt Mariëlle om de kinderen er bewust van te maken dat het eerste deel van de samengestelde woorden steeds ‘Sneeuw’ is?

Videofragmenten

Fragment 1: klankgroepen

Klik hier voor het transcript bij fragment 1.

Fragment 2: Rijmen

Klik hier voor het transcript bij fragment 2.

Fragment 3: Samengestelde woorden met ‘sneeuw..’

Klik hier voor het transcript bij fragment 3.

Doordenkvragen

  1. Waarom leert Mariëlle de kinderen aan om de klankgroepen te klappen? Welke ondersteuning geeft het klappen van de klankgroepen aan de kinderen?
  2. Hoe zou Mariëlle in fragment 2 de kinderen kunnen helpen bij het aanvullen van het rijmpje?
  3. Waarom laat Mariëlle de kinderen woorden bedenken die beginnen met sneeuw? Wat leren kinderen hiervan?

Kennisbasis taaldidactiek

Kennisvragen

1.    Als een kind zegt dat het woord ‘Kabouter’ langer is dan het woord ‘Reus’, dan spreken we van auditieve objectivatie.   

Juist/ onjuist.

Klik hier voor het antwoord op vraag 1.

 

2. Kies één of meer antwoorden.

Fonologisch bewustzijn houdt onder andere in dat:

a.     Kinderen woorden kunnen opdelen in letterklanken

b.    kinderen eindrijm kunnen toepassen

c.     kinderen beginrijm kunnen toepassen

d.    kinderen lettergrepen kunnen verbinden tot een woord

Klik hier voor het antwoord op vraag 2.

Didactiekvragen

  1. Welke visuele ondersteuning kun je nog meer inzetten bij het oefenen van de auditieve vaardigheden uit de drie fragmenten?
  2. Hoe had de leerkracht in fragment 2 gebruik kunnen maken van ?
  3. Op welke manier zou je de leerstof voor beginnende geletterdheid kunnen ordenen die in deze drie voor fragmenten aan de orde komt? Zet de drie fragmenten in volgorde van makkelijk naar moeilijk en beargumenteer je antwoord.

In de praktijk

  1. Zoek in een methode voor groep 1/2 naar activiteiten waarbij vormaspecten van taal aan bod komen. Schrijf op welke (deel)vaardigheden de kinderen hierbij leren.
  2. Observeer je mentor gedurende een taalactiviteit en noteer welke momenten zich spontaan voordoen om aan taalbewustzijn van de kinderen te werken. Hoe reageert je mentor?
  3. Breng van (enkele) kinderen uit je stageklas het niveau in kaart op het gebied van (onderdelen) van fonologisch bewustzijn. Of vraag je mentor om toetsgegevens van de kinderen.
  4. Oefen met een groepje kinderen een auditieve deelvaardigheid op het gebied van fonologisch bewustzijn. Overleg met je mentor over de samenstelling van het groepje en bespreek van te voren de opzet van je les.