Instructieprincipes werkwoordspelling

9.2.3 Instructieprincipes werkwoordspelling

Omschrijving

Verschillende manieren om de schrijfwijze van werkwoorden aan leerlingen aan te bieden en aan te leren.

Toelichting

Werkwoorden zijn veranderlijke woorden; de werkwoordsvormen voegen zich naar de rest van de zin, met name naar het onderwerp. Vergelijk De meisjes rennen en Hij rent. Om de principes van de werkwoordspelling te leren doorzien, hebben leerlingen grammaticale basiskennis nodig. We onderscheiden twee instructieprincipes:

Analogie
De leraar leert met voorbeeldwerkwoorden de spelling aan van verschillende werkwoordcategorieën. Mogelijke voorbeeldwerkwoorden zijn rijden, branden, wachten, halen, werken en lopen. Die voorbeeldwerkwoorden worden in een werkwoordschema aangeboden met daarop alle mogelijke vervoegingen en schrijfwijzen. Leerlingen moeten zelf elk voorkomend werkwoord kunnen onderbrengen bij een voorbeeldwerkwoord en het analoog daaraan spellen. Redenering: landen is net zo’n werkwoord als branden, hij brandde schrijf je met twee d’s, dus hij landde ook.

Algoritme
Deze werkwijze gaat uit van een reeks systematische denkstappen, die leiden tot de correcte werkwoordspelling. Daarbij wordt gebruikgemaakt van enkele basale grammaticale termen, zoals werkwoord, tijd, getal en persoon. De denkstappen zijn weergegeven in een stappenschema. Het schema visualiseert de regels voor de werkwoordspelling. Het onderwijs is erop gericht dat de leerlingen de algoritmen internaliseren.

Zie ook

Werkwoordspelling; spellingstrategieën; zinsontleden.