Literaire competentie

7.2.4 Literaire competentie

Omschrijving

De leraar stimuleert de leerlingen zich een voorstelling van de opgeroepen wereld in het boek te vormen en tot een afgewogen oordeel te komen over het boek.

Toelichting

Tijdens het lezen vormt de lezer zich een voorstelling van de personages, de omgeving en de tijd in het boek. Ook vormt hij zich een oordeel over wat hij leest. Dit vermogen neemt toe met de leeftijd en leeservaring van de lezer. De leraar ondersteunt zijn leerlingen hierin door zelf te lezen en te praten over zijn leeservaringen en door vragen te stellen over boeken.

De leraar kan verschillende soorten vragen stellen. Bijvoorbeeld:
Leesbelevingsvragen: Wat vond je leuk, mooi of goed aan dit boek? Was er iets in dit boek dat je zelf wel eens hebt meegemaakt? Wat ga je je vriendjes over dit boek vertellen?
Tekstanalytische vragen: Hoe lang duurt het verhaal? Waar speelt het verhaal? Welke verhaalfiguur boeide jou het meest? Wie vertelde het verhaal? (Chambers 1995, Meelis-Voorma e.a. 2008).

Zie ook

Modeling bij jeugdliteratuur; begeleiden tekstkeuze; kiezen van teksten.